De Bethlehemkapel is een plaats die herinnert aan de reformator Johannes Hus en de Hussietenperiode uit de Tsjechische geschiedenis, en is tegenwoordig een nationaal cultuurmonument. Op deze plaats werden de fundamenten gelegd voor de Tsjechische reformatiebeweging. In Bohemen was de reformatie verbonden met de Praagse Karelsuniversiteit, die in 1348 door Karel IV werd gesticht en waar ook Johannes Hus vanaf 1409 rector van is geweest.
De Bethlehemkapel werd in 1391 gesticht door de Praagse winkelier Jan Kříž en de hoveling Hanuš van Mühlheim. In de stichtingsacte van 24 mei 1391 legden beide schenkers uitdrukkelijk vast dat de kapel gebruikt diende te worden voor prediking in het Tsjechisch. Ten behoeve van de bouw van de kapel schonk Kříž een tuin van ca. 800 m2 met een put (die gedurende het gehele bestaan van de kapel en ook daarna nog werd gebruikt) en een onderkelderd huis dat in gebruik was als mouterij en daarna diende als woning voor de predikant en beheerder. Het voorste deel van het huis van Kříž, aan de Dominikánská-straat (nu Husova-straat), stelde hij beschikbaar om er een studentenhuis te stichten dat “Nazareth” werd genoemd.
MeerDe Bethlehemkapel is nooit een parochiekerk geweest en werd ondanks haar grootte altijd als “kapel” aangeduid. De kapel was uitzonderlijk omdat het de grootste ontmoetingsplaats voor mensen was – er pasten ongeveer 3000 personen in. Er werden ideeën verkondigd die tot dan toe alleen onderwerp van wetenschappelijk debat waren geweest binnen de Karelsuniversiteit. Haar tweede, en meer fundamentele betekenis kreeg de kapel pas in 1402, toen Johannes Hus er predikant werd. In zijn preken sloot hij in vele opzichten aan bij zijn voorgangers: Jan Milic van Kremsier (Kroměříž), Mathias van Janov en de Engelse hervormer John Wycliffe. Zijn preken vonden grote weerklank. Sommige werden ook bijgewoond door koningin Sophie, de vrouw van koning Wenceslas IV. Naar verluidt zat zij altijd in een oratorium dat Kříž aan de oostzijde van de kapel had laten bouwen, zodanig dat het door een gang direct met zijn huis verbonden was. Hus preekte in de kapel tot hij in 1412 Praag moest verlaten. Zijn opvolger Jakoubek van Stříbo, voerde in 1414 de communie van brood en wijn (utraquistische communie) in; eerst in de Martin-in-de-Muurkerk en daarna ook in de Bethlehemkapel, waar deze tot in 1622 werd gepraktiseerd. In dat jaar droeg de universiteit de kapel over aan de Jezuïeten die er de katholieke eredienst weer invoerden. Toen de Jezuïetenorde in 1773 werd opgeheven, werd de kapel eigendom van de staat.
Tien jaar later werd de kapel voor korte tijd een filiaalkerk van de Heilige Egidiuskerk. In het door de Jezuïeten gebouwde Wenceslas-seminarium werd in 1786 een technische school gesticht, de eerste Technische Universiteit. Ir. František Hegert, die directeur was van de universiteit, werd belast met een onderzoek naar de bouwkundige staat van de kapel. Het bleek dat de kapel gevaarlijke scheuren vertoonde en dat het gewelf dreigde in te storten. Dat was echter nog niet het definitieve einde van de kapel; pas in de negentiende eeuw werd het verval compleet. Op de plaats van de Bethlehemkapel werd een blok huurwoningen gebouwd dat er heeft gestaan tot 1949.
Vooraanstaande historici en de “Club voor Oud Praag” zetten zich in voor de wederopbouw van de kapel en op 30 juli 1948 besloot de regering de Bethlehemkapel te herbouwen, met gebruikmaking van alle nog bewaard gebleven onderdelen en op basis van gravures die toonden hoe de kapel er in de loop der eeuwen had uitgezien.
De Bethlehemkapel werd herbouwd volgens een ontwerp van de architect Prof. Ir. Jaroslav Fragner en tezamen met het predikantshuis op 5 juli 1954 voor het publiek geopend. De kapel werd tot nationaal cultuurmonument verheven en is, aanknopend bij haar universitaire traditie, sinds 1993 in gebruik als aula voor de Tsjechische Technische Universiteit (ČVUT) in Praag. De universiteit draagt zorg voor de kapel en zorgt tegen niet geringe kosten voor haar onderhoud. In de kapel vinden promotieplechtigheden plaats en wordt eenmaal per jaar een oecumenische samenkomst gehouden op de dag van de verbranding van Johannes Hus (6 juli 1415).
Behalve tijdens evenementen van de ČVUT, zijn de kapel en het predikantshuis toegankelijk voor bezoekers. De ondergrondse kapel, Lapidarium genaamd, is alleen tijdens tentoonstellingen toegankelijk.
BESCHRIJVING VAN HET INTERIEUR VAN DE KAPEL:
De kapel was met opzet heel eenvoudig gehouden. De oostelijke muur (dikte 88 cm), de noordelijke muur (73 cm) en de westelijke muur (90 cm) zijn origineel. De zuidelijke muur werd tijdens de herbouw vanaf de fundering opnieuw opgebouwd. Er waren drie ingangen, en een vierde naast de kansel. Alles was goed doordacht ontworpen zodat de ruimte voor de kansel niet door nieuw binnengekomenen verstoord zou worden.
NOORDELIJKE MUUR
Twee ramen waarvan de originele kozijnen tot ongeveer de halve hoogte bewaard gebleven zijn. Onder de afbeelding van Johannes Hus op de brandstapel bevindt zich een zeldzaam aandenken: een opschrift van Johannes Hus: DE SEX ERRORIBUS (Over de zes dwalingen), een fragment uit 1412. SCHILDERIJEN: In het midden van de muur een afbeelding van keizer Sigismund en de Paus, volgens de Kroniek van Reichenthal. Boven de noordelijke ingang bevindt zich een afbeelding van Jan Žižka (Jena Codex).
OOSTELIJKE MUUR
Een groot raam met daaronder een marmeren gedenkplaat ter gedachtenis aan de executie van de drie jonge mannen Martin, Jan en Stašek op het Oudestadsplein. DE TOEGANGSDEUR diende als ingang van buitenaf en maakte het mogelijk om water te scheppen uit de put. HET SANCTUARIUM uit de gotiek - het traliewerk is een replica uit de tijd van de herbouw. EEN PORTAAL uit de 14e eeuw met toegangsdeur en originele linker helft van de stenen drempel. DE KANSEL: van 1402 tot 1412 preekte hier Johannes Hus en in 1521 de Duitse reformator Thomas Münzer. HET ORATORIUM: een uitwendige houten loopbrug verbindt deze met de huidige Fragner’s Galerij. DE SCHILDERIJEN aan weerszijden komen uit de Jena Codex: De paus met een stoet prelaten – tweede helft 15e eeuw, en De verdrijving van de geldwisselaars uit de tempel – ook tweede helft 15e eeuw.
ZUIDELIJKE MUUR
De voorgevel met vijf ramen. De muren tussen de ramen zijn voorzien van onderwerpen uit de Velislausbijbel (afbeeldingen van ambachten) en van teksten uit Over de zes dwalingen, vertaald in het oud-Tsjechisch, en een tekening van het titelblad van dit geschrift van Hus uit 1510.
De wederopbouw werd uitgevoerd volgens de principes van de monumentenzorg. De ruimte als geheel is indrukwekkend door zijn monumentale eenvoud en soberheid en door de zorgvuldige uitvoering van alle details van het gebouw, dat voor middeleeuwse begrippen uitzonderlijk groot was.
WESTELIJKE MUUR
Twee kleine ramen en een groot raam met spitsboog, met daaronder een houten koor voor de zangers. Onder de kleine vensters bevindt zich een fragment van een opschrift uit 1417 Over de Utraquistische Communie van Jakoubek van Stříbo en liederen uit het gezangboek van Jistebnice (o.a. Sta op, gij grote stad Praag). De grote schildering (uit de Jena Codex) stelt de slag van juli 1432 bij Domažlice voor tussen het Hussietenleger (onder het vaandel met de kelk) en de kruisvaarders.
Contact Telefoon: +420 234 678 790
E-mail: betlem@suz.cvut.cz
Virtual tour
Ground plans